Ze geloven hem niet, willen aan boord komen, maar Asje is daar niet van gediend. Ze zien wel dat hij paling aan boord heeft en sommeren hem mee te gaan naar Land’s End. Daar willen ze de paling van boord halen, maar ze hebben het er moeilijk mee: ze zijn tijden bezig en het schiet niks op. De paling glibbert hen steeds uit de handen. Ze vragen hem of hij mee wil helpen, maar dat weigert hij als hij niet een aantal van de dikke palingen mag houden. Weer gaan ze door met het overladen van de paling, maar het gaat o zo traag.
Uiteindelijk helpt Asje ze toch nadat ze hem toezeggen dat hij een paar palingen mag houden. Ze zijn er nog niet van overtuigd, dat hij echt 150m draad had en varen met hem terug. Dan ziet Asje ook waarom ze hem konden vinden: ze hebben een nachtkijker!
Er wordt gezocht en gezocht naar de rest van de draad. Uiteindelijk geven ze het op, maar de boete tikt aan (€ 150).
Asje haalt de volgende dag de paling op, want hij weet duvels goed waar de lijn ligt. Willem staat met de brommer klaar bij de Loswal.
De paling wordt overgeladen en Asje kan met een gerust hart verder: als hij eventueel nog aangehouden wordt, is er niets te vinden.
Op zekere nacht worden alle peurders te grazen genomen. De politie komt met een speedboot. Er is geen houden aan.
Ze besluiten hun spullen achter te laten en varen terug naar huis, want uiteraard willen ze geen bekeuring. Als ze terugvaren zijn ze nog de klos, want ze hebben geen licht aan boord!
Ze moeten natuurlijk altijd rekening houden met de weersomstandigheden. De wind steekt soms plotseling op. Als de wind noordwest is stuwt het water op en kan het wel 80 cm stijgen. Zodra het weer terugstroomt is dat het moment om paling te vangen.
Als het mistig is gaan ze er niet opuit, want je bent dan volkomen gedesoriënteerd. Soms komt de mist tegen de morgen plotseling opzetten. Om dan de weg terug te vinden is een hele toer.
Je kunt dan ook wel eens geluk hebben, want als je rechtop in de boot gaat staan, is de omgeving net boven de mist goed te zien. Willem: ‘Wat is dat een prachtig schouwspel’.
Op de wind is geen peil te trekken. ‘In het Kattegat gaat het dan heftig te keer, zodat het water in de boot komt te staan. Als je dan later op de IJssel komt is daar van wind niets van te merken’.
Het wordt tijdens het gesprek wel heel duidelijk dat peuren in je bloed zit.
‘Zodra je je eerste palingen naar boven hebt gehaald ben je ronduit verkocht’.
Er zijn weinig peurders, die een vergunning hebben en des te meer palingvissers zonder vergunning. Kort gezegd: stropers.
Het is wel een wereldje op zichzelf. Er wordt wat afgelachen. Ook houden ze van een geintje.
Er wordt met argus ogen naar elkaar gekeken. Vooral Lammert van Dijk (de Kô) is een erkend fenomeen op peurders gebied. Hij weet perfect waar en wanneer de paling het beste te vangen is. Hij wordt nauwlettend in de gaten gehouden door zijn ‘collega’s’. Als hij uitvaart heeft hij trouwe volgers. Je hoeft Lammert niks wijs te maken, want hij weet drommels goed dat ze hem schaduwen. Hij steekt ergens zijn staak in de modder, legt zijn boot daaraan vast en doet of hij aan het peuren is. De anderen zoeken ook een plekje in zijn buurt, maar vangen niks. Als ze het uiteindelijk opgeven gaat Lammert een stukje verderop liggen en vangt de wereld aan aal.
Willem houdt ook wel van een geintje. Soms heeft hij geen zin om de paling direct te roken of te bakken. Hij stopt ze dan een nacht in de vriezer. Het grote voordeel daarvan is dat de paling dan zijn slijm kwijt is. Hij weet zijn schoonzoon wijs te maken, dat de paling dan de volgende morgen gewoon nog leeft. Uiteraard heeft die zo zijn twijfels, maar Willem zal het hem bewijzen. Hij heeft in zijn bak nog een pondje levende palingen en gooit de bevroren palingen er bij in. De palingen in de bak steken al gauw de kopjes boven de andere uit en zijn schoonzoon staat met grote ogen te kijken hoe dat toch mogelijk is. Hij gelooft dus dat die palingen een nachtje vriezer wel aan kunnen.
Willems dochter helpt hem later uit de droom.