Dirk de Groot

Dirk werd op 29 maart 1923 in IJsselmuiden geboren.

Thuis hadden ze een gemengd bedrijf: een paar koeien, een tuinders bedrijf en ze ventten met de groenten. Hij ging naar de openbare lagere school in de Dorpsstraat. Hij had graag willen doorleren, maar er moest geld binnenkomen en dat betekende dus: thuis meehelpen. Dirk was toen twaalf jaar.

Hij kreeg daarvoor wel zakgeld, maar dat was 25 cent in de week.
In de oorlog is het zaak om uit handen van de Duitsers te blijven.
Hij werkt bij verschillende boeren, waar hij dan ook vaak slaapt.
Maar in 1944 zetten de Duitsers de hele Mastenbroeker polder onder water, omdat ze bang zijn dat daar parachutisten zullen landen.
‘Van Genemuiden tot Hasselt en Westenholte stond alles onder water’.
Dirk gaat naar het Kampereiland op het Rechterveld bij boer Hendrik van Dijk werken. Als er weer eens een razzia is, verdwijnen de jongemannen in de rietkragen. Zelfs in november slapen ze dan tussen het riet.

Na de oorlog meldt Dirk zich aan bij 1-8-R.I. Indië was nog in oorlog (de Japanners waren nog niet verslagen) en van Dirks broer Albert, die daar voor de oorlog al als militair diende, hebben ze al jaren niks vernomen.
Evenals de andere OVW-ers wil hij Indië helpen bevrijden. Hij gaat de weg van alle 1-8-R.I.-ers: Ermelo, Aldershot (Northcamp bij het vliegveld van Croydon), Malakka en scheept in op de Nieuw Amsterdam. Dirk vindt het eten er prima: luxe en elke dag fruit.
Ze liggen met zijn vieren in een hut: dat is een prima onderkomen, vooral als je bedenkt dat ze met 6500 man aan boord zijn. Trouwens: ‘Die boot was wel 300 meter lang’.

Eén maart 1946 zetten ze dan voet aan wal op Java.
De eerste nacht liggen ze dan al onder vuur. ‘Overal was de vijand, we lagen vier weken onder vuur en sliepen niet’.
Algauw ontdekt Dirk dat het leven als infanterist niets voor hem is. ‘1-8-R.I. was een net bataljon er gebeurden geen rare dingen, maar soms werd een kampong onder vuur genomen, dat was niks voor mij.

Ik zei tegen de commandant: Man wat maak ie mien nou.
De vijand zit er niet, ze zitten links en rechts van ons, er wonen daar vrouwen en kinderen.
Ik was gelijk de gebeten hond, want ik werd steeds kwaaier, hij was dat al’.

Na een half jaar meldt hij zich aan als verpleger. Nu kan hij ‘goed werk doen’. Vaak kunnen ze mensen in de kampongs helpen. Hij is dan wel hospik, maar wordt door de bevolking ook als ‘toean dokter’ beschouwd.
Hij heeft ook veel samengewerkt met een ‘prachtkerel’: dokter Sikkel, een vrouwenarts.
Zelfs in zijn vrije tijd trekt de arts erop uit om mensen te helpen. ‘Hij zette poliklinieken op!
Ik leerde veel van hem in de praktijk’.

Singapore eiland 1946

Dirk is later heel vaak terug geweest in Indonesië.
Soms kwam hij in een kampong waar ze hem meteen herkenden. ‘Daar is de dokter’, ging het dan al gauw rond.
Zij konden daar heel veel mensen helpen. ‘Soms waren ze blind, door onze hulp en kennis konden ze dan weer zien, maar voor mij was dat later niet meer mogelijk’.
(Dirk kan nu al bijna 20 jaar niet meer zien).

Vaak zitten ze ook bij de voorposten en is zijn enige bescherming een zakmes en een Rode Kruis tas.
‘Wij liepen meestal in het midden van de patrouille, maar vaak vielen juist daar de slachtoffers.
Ik was, het klinkt raar, blij als er op ons geschoten werd, want dan wist ik in ieder geval waar de vijanden zaten. Ik heb twee engeltjes op mijn schouder gehad, anders had ik het niet overleefd’.

Dirk vertelt ook dat er vier soorten vijanden waren: de rampokkers, de peloppers, die vanuit de bomen op je schoten, het TNI (de Siliwangidivisie, het elitekorps van het Indonesische leger) en de jeugdbendes.
Opm.: een pelopper of plopper was een verkenner, maar het woord werd door de Nederlandse soldaten gebruikt voor een politieke extremist.
Een rampokker was lid van een gewapende roversbende.

Dirk gaat met 1-8-R.I. naar Sumatra. Hij maakt daar mee dat een aantal Kampenaren sneuvelen.
Opm.: Dries v.d. Weerd en Frans Gunnink.
‘We wisten dat het gevaarlijk was, maar mochten niet mee met de patrouille.
Ik  had zo’n voorgevoel dat er iets zou gebeuren. We stonden al  klaar om erop uit te trekken. Toen we in de gaten kregen dat er inderdaad ‘iets aan de hand was’ sprongen we in de ambulance en zijn we er zelf naar toe gereden.
Zat de hele tijd al in de zenuwen. We hebben niet op een bevel gewacht en hadden ook geen bescherming bij ons’.
Dirk heeft daar nog vijf jongens verbonden.

Dirk met zijn broer Albert (links op de foto)

‘De commandant van Dries v.d. Weerd mankeerde niks, want die liep achteraan’.
In de kersttijd heeft Dirk het nog vaak moeilijk met wat er toen gebeurde.
Ook droomt hij nog vaak over alles wat hij in Indië meemaakte. ‘Het is toch wel een soort oorlogstrauma’.
(Opm.: Dries v.d.Weerd en Frans Gunnink sneuvelden in december).

 

Albert diende in het KNIL en werkte aan de Birma Spoorweg. Een jaar eerder (ze zaten toen al op Malakka), was Dirk 1000 km naar Singapore gereisd om zijn broer daar te ontmoeten. Hij had vanuit Holland gehoord, dat zijn broer nog leefde en in Singapore zat. Hij vroeg verlof en mocht veertien dagen naar Singapore. Albert wist niet dat hij kwam. Dirk kon geen Engels, maar er was toch maar een spoorlijn en die liep naar Singapore. Hij gaat met een dienstkameraad naar Singapore en had meer geluk dan zijn maat. Diens broer was al weer vertrokken. Als hij aankomt zeggen de Nederlanders gelijk: ‘Jij bent een De Groot’.

Dirk neemt een taxi en vindt zijn broer in Singapore stad.
In 1947 krijgt hij weer verlof om zijn broer op te zoeken. 1-8-R.I. ligt dan op Sumatra.

Albert is in Batavia.
Tenslotte: ‘Deze oorlog was niet nodig. Het bleek uiteindelijk te gaan om de bescherming van de belangen van de rijken:
Veel mensen, die het hier niet te breed hadden waren al voor de oorlog naar Indië gegaan. Ze kregen fl 300,- handgeld.
Als soldaat verdiende ik fl 45,- Na mijn bevordering tot soldaat eerste klas werd dat fl 78,-
Bij terugkomst kreeg ook ik handgeld: fl 300,-.
We konden er niet al te veel voor kopen’.
De thuiskomst was waardeloos: ‘We wollen noar huus. Nu moesten we eerst met de bus naar de Nieuwe Markt in Kampen en daarna mochten wij, de zeven IJsselmuidenaren, pas naar ons dorp.
Daar stonden langs de Nieuwe weg veel van onze dorpsgenoten, die ons enthousiast begroetten!’

Bij het afscheidsdefilé in Apeldoorn staat Dirk zoals altijd vooraan (hij is nogal klein). Koningin Wilhelmina komt ook op hem af. Ze vraagt: ‘Hoe heb je het gehad?’
‘Ze bleef maar even bij me staan toen ik zei: Slecht, we hadden niks te roken’.