Het verzet
Daan, de jongste broer van Frans, beschrijft Frans als een avontuurlijke, ondernemende en technisch begaafde jongeman. Tijdens de Duitse bezetting laat Frans zien dat hij inderdaad avontuurlijk en ondernemend is.
Samen met zijn goede vriend Gerard van der Sluis is hij verantwoordelijk voor het monteren van de nationale driekleur aan de hoge schoorsteen van de melkfabriek op 1 januari 1941. Met heel veel moeite weten de Duitsers die vlag naar beneden te halen!
Frans is ook actief in de ondergrondse. Hij is in de oorlog chauffeur op de Ford bestelwagen van hun bedrijf (Kanis en Gunnink). Deze bestelwagen wordt gevorderd door de Duitsers, maar mag als Rode Kruisambulance gebruikt worden. Voorwaarde is wel dat Frans een Ausweis krijgt, zodat hij niet naar Duitsland hoeft om daar te werken.
Frans is een verwoed knutselaar. Machines en motoren worden uit elkaar gehaald en feilloos weer in elkaar gezet. Hij heeft een opleiding aan de machinistenschool in Zwolle gevolgd.
Toen in 1944 een Amerikaanse Boeing B-17 G een noodlanding moest maken tussen Urk en Nagele smokkelde hij de onderdelen van de motor in zijn ambulance mee naar Kampen.
Als hij met zijn ambulance in de Noord Oost polder was nam hij, verstopt onder een lading verbandmiddelen, die onderdelen mee. Hij had ze dan bij een eerder bezoek aan de polder in het riet verstopt. De bommenwerper had een bemanning van 10 personen. Negen werden krijgsgevangen gemaakt en een van hen-de navigator Lions-wist te ontsnappen, maar werd later gepakt. De namen een aantal van de bemanningsleden zijn nogal opvallend: Moses, Fleischbein en Fischer. De Boeing heeft de naam Dinah Might meegekregen.
De vliegtuigmotor werd door Frans in elkaar gezet in het lege fabrieksgebouw aan de IJsseldijk. Nadat hij de motor aan de muur had bevestigd en hem voorzien had van een beetje benzine, die hij van de Canadese bevrijders had gebietst, brak het grote moment aan. Zou de motor het doen?
Ja dus! Maar er trokken wel scheuren in de muren.
Ik probeer nu via de verhalen, brieven en publicaties die over deze periode verschenen zijn een beeld te schetsen van wat Frans en andere 1-8 R.I. vrijwilligers in Indië meemaakten.
De Haantjes
Zoals veel andere jongens, die in het verzet gezeten hadden meldde ook Frans zich aan bij het Veluwe bataljon in Ermelo.
Het was daar in de kazerne nogal behelpen. Uniformen en wapens waren er niet. Er werd geoefend in burgerkleding en de wapens, die ze in hun strijd tegen de Duitsers hadden gebruikt werden meegenomen. Het was een allegaartje, maar langzamerhand werden de meest noodzakelijke zaken bij elkaar gescharreld.
Nadat hun training op de Ermelose hei er opzat werd op de Nieuwe Markt in Kampen afscheid genomen van familie, vrienden en bekenden.
Via Calais (16 okt. 1945) gaat de reis naar Engeland.
In Engeland (Aldershot) is de stemming uitstekend en het eten best. Ze denken dat ze zo’n anderhalve week in Aldershot zullen moeten blijven.
Op 26 oktober vertrekken ze inderdaad: via Southampton gaan ze met de ‘Nieuw Amsterdam’ naar Indië.
Er zijn 3500 soldaten en 1500 Marva-meisjes aan boord.
Een van hen vertelt dat Engeland een mooi land is, maar dat hij er toch niet wil wonen.
‘Het is hier altijd regen, de meisjes zijn lelijk geverfd’.
De ‘Nieuw Amsterdam’ is op 3 november bij Port Said. In het Suezkanaal mogen ze niet overdwars over het schip lopen. Door het slingeren zou de boot een klein beetje uit de koers kunnen lopen en veel ruimte was er niet in het kanaal.
Er wordt een inkoopregeling voor de kantine ingesteld: elk bataljon krijgt een dag de gelegenheid iets in te slaan, vliegende vissen en stinkende zweetvoeten in de hut.
Op 12 nov. zijn ze nog optimistisch: ze denken dat ze zeer binnenkort op Java zullen aankomen.
Malakka
Maar op 18 nov. laten ze het anker vallen voor Penang (aan de Oostkust van Malakka).
Het blijkt dat ze niet verder mogen, omdat de Engelsen (lord Mountbatten is hun opperbevelhebber) geen Nederlandse soldaten in Indië willen hebben.
Pas om 7 uur ’s avonds mogen ze aan wal. Het bataljon van de vrijwilligers van 1-8 R.I. telt dan 801 man. De eerste nacht slapen ze in een varkensstal.
De volgende morgen gaan ze met de trein het binnenland in. Het laatste stuk leggen ze af met vrachtwagens. Uiteindelijk worden ze ondergebracht in een voormalig Japans kamp.
Het wordt op Malakka een eentonig verblijf: om 6 uur reveille, 7 uur appèl, tussen 6 en 8 eten, dienst tot 12 uur, om 1 uur eten, van 2 tot 3.30 verplicht rusten en dan weer dienst van 3.30 tot 5 uur.
Ze hopen gauw naar Indië te gaan. Ze vervelen zich nogal. Er wordt ’s middags gevist of op apen gejaagd, maar daarvoor waren ze toch niet gekomen?
Hoewel: de inlandse bevolking is ze daar dankbaar voor, want de apen vernielen de oogst!
Vanwege de kerst mogen ze eind december een telegram naar huis sturen, maar dat loopt nogal in de papieren.
Het kost 15-20 dollar, maar dat is ze toch wel een beetje teveel. Ze blijven verlangen naar actie: ‘Misschien vertrekken we over een maand naar Indië’.
Op Malakka bezoeken ze een kampong waar ze een hindoe ceremonie meemaken.